top of page

Dromen van Regen

Bijgewerkt op: 6 dagen geleden

Angstig hinnikend schopt de merrie naar de leeuwinnen. Ze deinzen achteruit, maar laten dan hun koppen zakken. Speeksel druipt van hun messcherpe tanden. Het paard briest woest naar de leeuwinnen die haar omcirkeld hebben. Met opgeheven hoofd steigert ze, neemt een aanloop en springt dan over de leeuwinnen heen. De leeuwinnen kijken haar geschokt na, terwijl ze vastberaden weg galoppeert. 

‘Lucy!’ 

Ze schrikt wakker. Haar hart bonst nog in haar keel. Het was maar een droom, denkt ze. Toch knaagt er iets in haar, een stemmetje dat zich afvraagt of het wel goed gaat met de witte merrie met de bruine vlekken.

‘Lucy! Kom je?’ roept haar moeder. Met een zucht staat Lucy op.


‘Kun je vandaag even naar de markt gaan?’ vraagt haar moeder. Lucy knikt. ‘Maar eerst kan je even helpen met de koeien. Die moeten gemolken worden. En dan…’

Lucy luistert al niet meer. Ze denkt aan haar dromen. Ze heeft vaker gedroomd over die merrie, in die wereld waarin wilde paarden en andere dieren vrij rondlopen. Maar meestal zijn haar dromen niet zo spannend als die van vannacht.

‘Dat kan jij wel, toch, Lucy?’ vraagt haar moeder. 

Lucy schrikt op uit haar gedachten. ‘Eh, ja. Ja, natuurlijk.’

Haar moeder trekt haar wenkbrauwen op. ‘Ja, nu heb je al ja gezegd, dan moet je het ook doen.’ 

Lucy lacht. ‘Sorry, ik dacht aan… Wat moet ik doen?’

‘Even langsgaan bij je tante. Dat kan wel, als je toch naar de markt gaat.’

Lucy’s gezicht vertrekt. ‘Nee, toch!’ Tante Sjaan is maar een gek vrouwtje. Haar haar lijkt op een vogelnest en ze zegt altijd gekke dingen. 

‘Te laat!’ zingt haar moeder vrolijk. ‘Hup, neem Nijntje maar mee.’ 

Nijntje de ezel is een lief beestje, maar ze is wel een beetje suf. Lucy zou veel liever een paard hebben. Maar haar ouders vinden een ezel veel handiger, die kan van alles dragen.

Ze zijn al halverwege naar de markt als Nijntje besluit dat ze geen zin meer heeft. Ze loopt naar een grasveldje en begint te grazen. ‘Kom nou, Nijntje, hier,’ roept Lucy. Ze trekt aan het touw. Het koppige beest vertrekt geen spier. Boos schopt Lucy tegen een steentje.

‘Dag, Lucy! Wat geweltastisch om jou te zien!’ Lucy krimpt ineen. Dat is de krakerige stem van tante Sjaan. 

Lucy draait zich om en dwingt zichzelf te glimlachen naar haar gekke tante. ‘Dag, tante Sjaan. Wat zit je haar… eh… bijzonder, vandaag.’

Tante Sjaan lacht en zwiert met haar kanariegele mantel. Tante Sjaan heeft net zoveel mantels als er dagen in de maand zitten. Ze zegt altijd: ‘Als de maan er elkere nacht anders uit mag zien, mag ik ook iedere dag een anderse mantel dragen.’

‘Ach wat ben je toch ook lief, mijn prachtastische nichtje. Ben je er al klaar voor? Je zal het absozeker naar je zin krijgen.’

Lucy kijkt fronsend naar haar tante. ‘Wat bedoel je?’

‘Oh, oeps!’ Tante Sjaan slaat haar hand voor haar mond, maar tegelijk knipoogt ze naar Lucy. ‘Ja, ja, dat ga je vanzelf zien. En als je ouwe tantetje nog één laatste tip mag geven: laat jezelf niet overwelderen. Of overdondigen.’ Tante Sjaan kijkt alsof ze heel hard moet nadenken. Maar dan rolt ze met haar ogen. ‘Ach kijk mij nou, ik kan het woord niet eens vinden. Wat ik bedoel is: wees moeder, nee dappig, nee… Laat maar. Veel plezier!’

Dan draait tante Sjaan zich weer om en hobbelt in zichzelf mompelend weg. Lucy kijkt Nijntje aan. ‘Snap jij daar nou iets van?’ vraagt ze. Nijntje kijkt een beetje dom terug. ‘Natuurlijk niet. Je bent een ezel,’ zegt Lucy. ‘Kom op, dan gaan we verder.’


Als ze bijna bij de markt zijn, hoort Lucy geschreeuw. Ze laat Nijntje achter en rent eropaf. Op het marktplein is het één grote chaos. Stukken hout van de kraampjes liggen op de grond. Mensen rennen schreeuwend rond. En dan ziet ze het. Ze verstijft van verbazing. 

Het is het paard uit haar dromen. De wilde merrie springt woest in het rond. Mensen gooien lasso’s naar haar. 

Dan ziet het paard Lucy. Het blijft stokstijf stil staan. Het hinnikt luid en keert zich naar Lucy toe. Met een enorme vaart galoppeert het paard op haar af. Lucy staat aan de grond genageld.

‘Pas op!’ roept iemand. ‘Ga aan de kant, meisje!’ roept iemand anders.

Maar Lucy blijft staan. Ze kijkt de merrie aan, die haar ieder moment om kan stoten. Ze knijpt haar ogen dicht voor de klap. Maar die komt niet. Het geklop van hoeven stopt, en als Lucy haar ogen opent kijkt ze recht in de donkere ogen van het paard. Gek genoeg voelt ze zich heel kalm. Zonder precies te begrijpen waarom, klimt ze op de rug van het paard. 

Nijntje staat nietsvermoedend te grazen. De mensen rennen schreeuwend op Lucy en het paard af. Ze roepen dat Lucy van het paard af moet komen. Maar voordat ze er zijn, rent het paard ervandoor. 

Terwijl ze het dorp ver achter zich laten en het bos inrijden, begint Lucy te twijfelen. Wat heeft ze gedaan? Misschien moet ze gewoon van het paard afspringen. De woorden van tante Sjaan schieten door haar hoofd. Laat jezelf niet overweldigen. Wees moedig.

Het paard rent zo snel, dat ze binnen de kortste keren het bos weer uit zijn. Dan ziet Lucy ineens iets wat haar naar adem doet snakken. Ze galopperen recht op de kliffen af. 

‘Stop!’ roept ze. Maar het paard reageert niet. ‘Pas op, daar is een-’ De grond onder hen verdwijnt. Met een gil slaat Lucy haar armen om de nek van het paard. Ze knijpt haar ogen dicht.

Maar ze vallen niet. Voorzichtig doet Lucy haar ogen open. 

Golven. Lucy kijkt naar beneden en ziet zichzelf in de reflectie van het water. De wind waait door haar haren en overal om haar heen is zee. 

Als ze achterom kijkt, is de klif waar ze vandaan komen al uit het zicht verdwenen. En voor hen doemt in de verte een eiland op. Op het strand staat een hele kudde paarden. Ze kijken naar haar.


Pas als ze op het strand aankomen, stopt het paard met rennen. Ze bukt, zodat Lucy af kan stappen. 

Lucy kijkt naar de prachtige paarden, die van alle kanten op haar af komen. Ze drukt zich tegen haar eigen bekende paard aan en kijkt haar aan. Die kijkt Lucy terug aan, met die lieve ogen. 

‘Rustig maar, Lucy. Het komt goed,’ zegt het paard dan. Lucy deinst van schrik achteruit.

‘Kan jij- kan jij praten?’ 

Het paard knikt. ‘Natuurlijk kan ik praten. Ik ben toch geen ezel?’ De andere paarden lachen hinnikend. 

‘Maar-’ begint Lucy. ‘Maar…’

‘Welkom, Lucy,’ zegt een oud, grijs paard dat naar voren is gestapt. ‘Het is goed dat je er eindelijk bent. Mijn naam is Abraham.’ Lucy staart Abraham met grote ogen aan. 

‘Er is geen tijd te verliezen. De prins is ontvoerd en de ruzie tussen de Wolvenroedel en de Leeuwentroep is niet meer te houden. De enige die het kan oplossen, ben jij. Zo is het voorspeld in de droom van Regen.’ Hij knikt naar het paard dat Lucy naar het eiland heeft gebracht.

‘Droom?’ vraagt Lucy. 

Regen knikt. ‘Ik droomde over jou. Jij kwam hierheen en je vond de prins terug.’

‘Terug? Welke prins?’ Lucy’s maag lijkt wel in een knoop te zitten. 

‘Het begon met een kleine ruzie,’ vertelt Abraham. ‘Sirius, leider van de Wolventroep, kreeg ruzie met Leona, de leider van de leeuwen. Maar het liep uit de hand. Nu is het altijd vechten, zodra een leeuw en een wolf elkaar tegenkomen. De koning van het eiland, Maximiliaan de Eerste, kon dit altijd oplossen. Maar enkele dagen geleden vertelde hij dat hij met pensioen gaat. Zijn zoon, prins Max, moet de nieuwe koning worden. Maar de prins is spoorloos verdwenen. Sirius en Leona zeggen allebei dat de ander de prins heeft ontvoerd, om zelf de troon op te eisen. Alleen jij kan de prins vinden en dit oplossen.’

‘Waarom ik?’ vraagt Lucy. Haar hart gaat tekeer en ze merkt dat ze buiten adem is. Regen legt haar hoofd op Lucy’s schouders. Meteen voelt Lucy zich iets kalmer worden. Ze haalt diep adem. 

‘De dromen van Regen zijn moeilijk uit te leggen,’ antwoordt het oude paard. 

‘Maar we hebben geen tijd te verliezen,’ zegt Abraham dan. ‘Ga je ons helpen?’

Lucy voelde haar hart meteen weer sneller kloppen. Ze kijkt om zich heen, naar al die paarden die haar verwachtingsvol aankijken. Misschien is dit wel de reden dat ze over Regen had gedroomd. Misschien is dit wel de reden dat ze altijd over dit eiland droomde. Misschien is dit wel haar lot. 

'Ja, ik ga jullie helpen,' zegt ze dan vastberaden. 'Maar gaat Regen dan wel mee?' 

'Natuurlijk ga ik mee!' zegt Regen verontwaardigd. 'Of jij nu wilt of niet.' Ze steekt haar hoofd eigenwijs in de lucht.

'Maar…' begint Lucy. Ze bijt op haar lippen. 'Hoe moet ik dat doen dan?'

Abraham draait zich om en pakt iets uit een grote kist die achter hem staat. Het is een koperen trompet. Hij laat hem voor Lucy’s voeten op de grond vallen. 'Dit is niet zomaar een trompet. Dit is de Trompet van Harmonie. Alleen iemand met een goed hart kan deze trompet bespelen. Vroeger gebruikten we die om de nieuwe koning te kiezen. Maar let op: ook iemand met een goed hart, maakt soms verkeerde keuzes.'

Lucy neemt de trompet aan en kijkt ernaar. Het ziet eruit als een hele normale trompet. 'Maar, hoe-' 

'Hoe je het precies zal doen, weet ik niet. Alles wat ik weet, is dat Regen in jou gelooft,' antwoordt het oude paard.

Regen duwt met haar neus tegen Lucy’s gezicht. Lucy grinnikt en legt haar hoofd tegen Regens hoofd aan. 

'Zullen we de zoektocht maar beginnen bij het kasteel van de koning?' vraagt Lucy gespannen. Regen knikt. 

'Het ga jullie goed, Lucy en Regen,' zegt Abraham. 

Lucy klimt op de rug van Regen. 'Doei, allemaal! Dankjewel!'


Al snel laten Regen en Lucy het strand achter zich. Het gaat zo snel dat het voelt alsof ze vliegen. Na een poosje moet Regen even uitrusten. Zover als Lucy kan zien zijn er heuvels. Het hoge gras zwaait heen en weer met de wind. 

Lucy zucht. 

'Wat is er?' vraagt Regen.

'Ik mis thuis, denk ik,' zegt Lucy. 

'Dat snap ik wel,' zegt Regen. 'Je zal heel snel weer thuis zijn.'

'Wat als het niet lukt? Is het niet gevaarlijk?' vraagt Lucy dan. 

'Het komt wel goed,' antwoordt Regen. 'En anders ben ik er om je te beschermen.'

Lucy knikt. 'Ik vind het wel spannend,' geeft ze dan toe.

'Natuurlijk vind je het spannend! Ik vind het ook spannend,' antwoordt Regen lachend.

Lucy glimlacht naar haar. De wind waait door de blonde manen van de merrie en haar ogen glanzen liefdevol. Lucy zucht opgelucht en aait Regen over haar neus. 

'Hé! Pssst!' Lucy schrikt op en kijkt om zich heen. 

'Hier!' 

Snel staat ze op. Aan de andere kant van de heuvel beweegt iets wat niet op gras lijkt. Het is zwart en krullerig. Onder de krullen ziet Lucy twee donkere, bange ogen.

'Ja, jij daar!' 

Lucy kijkt om naar Regen, die verbaasd terugkijkt.

'Wie ben jij?' vraagt Lucy dan.

De jongen kijkt angstig om zich heen en rent dan naar Lucy en Regen toe. Hij duikt weer naar beneden in het hoge gras en kijkt naar hen op. 

'Waarom verstop je je?' vraagt Lucy. 

'Ssjt! Niet zo hard,' sist de jongen. 'Kunnen jullie mij helpen? Ik moet hier snel wegwezen. Mag ik met jullie mee?'

'Eh…' Lucy kijkt vragend naar Regen. 'Ja, hoor. Maar waarom dan? Wij gaan naar-'

'Wat fijn, dankjewel!' roept de jongen en hij vliegt Lucy in de armen. Lucy duwt hem van zich af.

'Hoe heet je nou?' vraagt ze nog eens. 

‘Laan,' antwoordt Laan. 'En jij?'

'Lucy. En dit is Regen.'


Met Laan achter Lucy op Regens rug, rijden ze verder. Na een poosje zien ze bomen opdoemen aan de horizon. Even later verlaten ze de heuvels en rijden ze een dennenwoud in. Het zachte geklop van Regens hoeven op het gras, verandert in geknisper van dennennaalden. 

'Het is hier eng,' fluistert Laan in Lucy’s oren. 

'Dat valt wel mee,' zegt Lucy. Ze kijkt om zich heen. Strepen zonlicht schijnen tussen de bomen door en het ruikt naar dennen. Eigenlijk vindt ze het helemaal niet eng.

Dan komt Regen met een ruk tot stilstand. Haar oren bewegen nerveus.

'Is er iets?' fluistert Lucy. 

'Oh nee, oh nee,' jammert Laan. 

Regen snuift en kijkt onderzoekend in het rond.

'Lucy, ik ben bang,' fluistert Laan.

'Rustig maar. Regen zorgt voor ons,' fluistert Lucy terug. 'Adem maar diep in en uit.' Ze hoort dat Laan zijn best doet om zijn trillende adem rustig te krijgen. 

Dan ziet Lucy waarom Regen was gestopt. Verderop loopt een jonge wolf tussen de bomen. Hij heeft hen nog niet opgemerkt, maar dat kan elk moment gebeuren. 

Dan bevriest de wolf. Hij ontbloot zijn tanden, maar niet naar hen. Hij kijkt nog steeds voor zich. Lucy zoekt in de verte waar de wolf naar kijkt.

Een eenzame leeuwin. 

De wolf kijkt naar de leeuwin en zakt door zijn voorpoten. Dan schiet de kop van de leeuwin naar de wolf toe, en begint te grommen. 

'Nee!' roept Lucy, voor ze kan nadenken of dat wel een goed idee is. 

'Nee, nee, Lucy, wat doe je?' snikt Laan zachtjes. 

Regen hinnikt hard en rent op de wolf af. De wolf kijkt als verstijfd naar het dier met de twee mensenkinderen op haar rug. Regen gaat tussen de wolf en de leeuwin in staan. 

'Stop!' roept Lucy en ze kijkt de wolf en de leeuwin één voor één aan. Laan slaat zijn armen stevig om haar heen en begraaft zijn gezicht in haar rug. Hij jammert zachtjes. 

'Niet elkaar aanvallen!' roept Lucy. 

De wolf kijkt haar boos aan. 'Dit is het gebied van de Wolvenroedel, leeuwen zijn hier niet toegestaan!' blaft hij.

'Ben je soms bang voor me?' gromt de leeuwin gemeen. 

'Ik ben nergens bang voor!' roept de wolf. Hij probeert langs Regen te springen, maar Regen stapt voor hem. 

'Waarom zou zij hier niet mogen zijn?' vraagt Lucy aan de wolf. 'Misschien is ze gewoon onderweg.'

'Dat klopt,' legt de leeuwin uit. 'Mijn welpjes wachten op me en als ik om het bos heen moet, zou ik veel langer weg zijn. Maar dat begrijpt die stomme wolf toch niet!' ze gromt boos naar de wolf. Haar nagels graven in de dennenvloer. 

'Meneer de wolf, ze mag toch best door het bos gaan?' vraagt Lucy streng.

'Ik ben helemaal geen stomme wolf,' mompelt de wolf. 

'Mevrouw de leeuwin, dat was niet zo aardig,' zegt Lucy dan. Ze doet haar best om net zo streng te klinken als haar moeder, wanneer zij iets verkeerd heeft gedaan.

De leeuwin trekt haar nagels weer in. De wolf zet zijn lippen op elkaar. Regen stapt naar achteren, zodat de wolf en de leeuwin elkaar aan kunnen kijken.

De dieren kijken twijfelend van elkaar naar Lucy en weer naar elkaar. 

'Nou, kom op. Zeg sorry tegen elkaar!' roept Lucy dan. 

'Sorry,' mompelt de leeuwin. 

'Sorry,' murmelt de wolf. 

'Gaan jullie elkaar nu met rust laten?' vraagt Lucy. Braaf knikken ze. 

'Mooi. Kom, Regen, dan gaan wij weer verder,' zegt Lucy.

Pas als Regen een stukje verder is gerend, merkt Lucy dat haar handen trillen. Haar buik doet pijn, maar dat kan ook komen door hoe strak de armen van Laan om haar zitten gekneld.

'Rustig maar, laat me maar los,' zegt ze tegen Laan. 'Zie je wel, het is allemaal goed gekomen. Er is niets aan de hand.' 

'Ik wou dat ik zo dapper was als jij…' mompelt Laan en zijn grip verslapt. Lucy kijkt over haar schouder en zwaait naar de wolf en de leeuw, die nog steeds in de war tegenover elkaar staan. 

'Zie je wel, dat jij ons kan helpen,' zegt Regen dan. 

Lucy glimlacht.


Lucy wordt wakker van een regendruppel die op haar neus valt. Toen de avond viel, waren ze gaan slapen. Ze hadden een beschut plekje gevonden onder een boom en waren dicht tegen elkaar aan gekropen. Ze veegt haar neus droog en kijkt naar de lucht. Langzaam vult de hemel zich met regenwolken. 

'Hé, Regen! Kijk, het gaat regenen!' roept ze vrolijk. Dan kijkt ze om zich heen.

'Regen?' De plek naast haar op de grond is leeg. 

'Regen?' roept ze weer. Snel staat ze op. Nergens ziet ze een spoor van Regen. Of van Laan. Allebei zijn ze weg. 

De regendruppels vallen steeds sneller achter elkaar op de grond. Wat zou er gebeurd kunnen zijn? Dan denkt Lucy terug aan de vorige dag. Zouden die leeuw of de wolf boos zijn geworden en Regen en Laan hebben ontvoerd? Of hebben ze haar in de steek gelaten? Lucy’s ogen beginnen te prikken. Ze trekt de capuchon van haar jas over haar hoofd. Wat nu?

Het liefste wil ze weer onder de boom kruipen en huilen. Totdat Regen weer terugkomt om haar te troosten. Ze knijpt haar ogen dicht. Plotseling klinkt de krakerige stem van tante Sjaan in haar gedachten: wees moeder, nee- dappig. 

'Denk aan alles wat je hebt geleerd, kind. Je bent nooit helemaal in je alleentje.' 

Met een gil springt Lucy op en kijkt om zich heen. Niemand. Waar kwam die stem dan vandaan? Met een bonkend hart blijft ze om zich heen kijken. Maar er is echt niemand. 

Toch heeft ze het gevoel dat ze niet alleen is. Als een zware deken over haar schouders. Als de zachte neus van Regen op haar schouder.

Of ze nu alleen is of niet, ze moet verder gaan. Maar dan alleen. En lopend. Ze heeft geen idee hoe ver het nog is. Maar ze kan niet anders. 

Ze haalt diep adem en blaast haar longen leeg. Met de trompet in haar hand, begint ze te lopen.


Precies als haar voeten echt pijn beginnen te doen van het lopen, ziet ze het. In de verte doemt iets op uit de mist. Hoe dichterbij ze komt, hoe beter ze het kan zien. Heel hoog, bijna in de wolken, doemen witte torens met gouden daken op. Meteen begint ze harder te lopen. Het kasteel is tegen de bergen aan gebouwd. Een lang pad van witte stenen leidt omhoog naar de toegangspoorten. 

Zou Regen daarbinnen zijn? 

Dan begint Lucy te rennen. Ze is al zo erg nat geregend dat het haar niets meer uitmaakt. Ze rent door de regenplassen en modderpoelen. Ze rent het hele witte pad omhoog. En dan is ze er. Hijgend en met spierpijn in haar benen komt ze aan bij de toegangspoorten. 

'Hé!' roept ze, terwijl ze op de poorten bonkt met allebei haar vuisten. 'Hé! Laat me erin!'

Ze valt bijna voorover als de poort ineens opengaat. Een ridder staat in de deuropening. Ze doet haar vizier omhoog en kijkt kritisch naar het modderige meisje. 

'Wat moet dat?' vraagt de ridder.

'Eh…' twijfelt Lucy. Dan recht ze haar rug en houdt ze de trompet omhoog. 'Ik ben gestuurd door Abraham, leider van de paardenkudde. Ik kom om te helpen zoeken naar prins Max.'

De ridder kijkt eerst verbaasd naar de vieze trompet. Snel probeert Lucy de modder ervanaf te vegen. Maar haar handen zijn ook vies, dus ze maakt het alleen maar erger.

'Kom maar, kind, laten we je eerst even schone en droge kleren geven,' zegt de ridder dan glimlachend. 


In de prachtige rode jurk die ze van de ridder kreeg, zit Lucy in de grote zaal van het kasteel. Ze heeft zich mogen wassen en zit nu schoon, droog en warm te wachten. De trompet ligt op haar schoot. Die heeft ze ook goed schoon gepoetst. 

Luid krakend gaan de grote deuren open. Snel staat Lucy op. De ridder komt binnen en gaat naast de deuropening staan. 'Zijne majesteit koning Maximiliaan de Eerste!' Dan komt een wat kleine man met donkere ogen en zwart haar binnen. Hij draagt een grote, gouden kroon en een rode mantel. Lucy buigt zo diep als ze kan.

'Zeg alsjeblieft dat je mijn zoon hebt gevonden,' zegt de koning.

Lucy recht haar rug en schraapt haar keel. 'Ik- Ik ben gestuurd door Abraham, uwe hoogheid, om te helpen zoeken naar prins Max. Maar ik heb hem nog niet gevonden. Ik heb wel-'

'Door Abraham? Waarom stuurt hij jou?' vraagt de koning verbaasd.

'Abraham stuurde mij omdat-' even stokt haar stem in haar keel. 'Omdat Regen, mijn vriendin, had gedroomd dat ik de prins zou vinden.'

'Juist. Een droom. En hoe ga jij dat doen dan?' vraagt hij streng.

'Ehm…' even twijfelt Lucy weer. Ze kijkt naar de ridder, die haar een bemoedigend knikje geeft. Lucy denkt aan de zachte ogen van Regen. Dan kijkt Lucy de koning weer aan en laat de trompet zien. 'Met dit,' zegt ze.

De ogen van de koning worden groot. 'Maar dat is… Dat is…' Hij loopt op Lucy af en steekt zijn hand uit. Lucy geeft hem de trompet aan. 'Ik heb gelezen over deze trompet…' mompelt de koning.

Het voelt alsof er iets zwaars van Lucy’s schouders afzakt. Heel stiekem was ze bang geweest dat Abraham haar zomaar een trompet had meegegeven. Dat er niets magisch aan was. Maar als de koning hem herkende, dan moest het wel echt zijn.

'Wie op deze trompet kan spelen, heeft een goed hart,' zegt ze. 'Dus als Leona en Sirius allebei erop proberen te spelen, weten we wie van hen een goed hart heeft. En dus wie de waarheid spreekt over de prins.'

'Hm… Juist…' de koning wrijft over zijn kin en denkt na. Lucy houdt haar adem in. De stilte lijkt wel uren te duren.

Dan draait de koning zich ineens om naar zijn ridder. 'Ridder Celia, haal onmiddellijk Vrouwe Leona en Heer Sirius hierheen.' De ridder knikt en verlaat de kamer.

Opgelucht haalt Lucy weer adem. Het is gelukt, denkt ze. En dat zonder Regen.

'Uwe majesteit,' vraagt ze dan snel. De koning draait zich naar haar om en kijkt haar vragend aan. 

'Zouden we misschien- Is het ook mogelijk dat-' Ze sluit haar ogen en denkt aan Regen. Haar zachte ogen die zeggen dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. 'Ik ben Regen kwijt. Kunt u ook aan ze vragen of zij weten waar Regen is?' Ze kijkt de koning smekend aan. De koning legt zijn hand op haar schouder en kijkt haar vriendelijk aan.

'Dat mag je zelf doen, Lucy. Abraham heeft jou deze opdracht gegeven.


'Vrouwe Leona en Heer Sirius!' kondigt ridder Celia even later aan. Lucy klemt haar vingers nog strakker om de trompet heen. 

De twee leiders komen de zaal in. Als ze de koning zien, buigen ze diep. 

'Uwe majesteit, het is een eer,' zegt Leona.

'Heeft u eindelijk bewijs gevonden dat Leona de prins heeft ontvoerd?' vraagt Sirius. 

Leona haalt met haar klauw uit naar de wolf. 'Jij bedrieger!' gromt ze.

'Houd op!' buldert de koning boos. 

'Ik heb jullie geroepen om voor eens en altijd het antwoord te vinden. Dit is Lucy.' Hij wijst naar haar. Snel stapt ze naar voren en buigt zenuwachtig voor de wolf en de leeuwin. 'Zij is door Abraham gestuurd. Lucy, ga je gang.'

De koning stapt naar achteren en kijkt haar afwachtend aan. Ze slikt en laat dan de trompet zien.

'De Trompet van Harmonie kan alleen bespeeld worden door iemand met een goed hart. Degene die de prins ontvoerd heeft, of degene die liegt, heeft geen goed hart. Dus…’ Even kijkt Lucy naar de koning. Die knikt vriendelijk. 'Dus moeten jullie allebei proberen erop te spelen. Dan weten we wie van jullie de prins ontvoerd heeft.' 

Leona en Sirius kijken elkaar even onderzoekend aan. Dan springen ze allebei naar voren. 

'Natuurlijk, geef maar hier!' roept Leona. 

'Ik ga wel eerst!' roept Sirius. 

Lucy deinst achteruit.

'Het maakt niets uit wie eerst gaat,' zegt de koning. 'Maar Leona, vooruit.' 

Lucy geeft de trompet aan Leona. De leeuwin gaat rechtop zitten en neemt de Trompet van Harmonie in haar klauwen. Ze zet de trompet aan haar lippen. Ze haalt diep adem en begint dan te spelen. Een zachte, gelukzalige melodie vult de troonzaal. Lucy sluit haar ogen en deint mee op de golven van de muziek. Op haar tong proeft ze vers brood en ze ruikt de parfum van haar moeder.

Als de laatste noot wegsterft, kijkt Leona triomfantelijk de kamer rond. Lucy ziet dat de koning een traan wegveegt van zijn wang. 

Maar Sirius kijkt Leona met grote ogen aan.

'Geef hier,' zegt hij. Hij grist de Trompet van Harmonie uit de klauwen van Leona. Hij gaat zitten en veegt het tuitje droog aan zijn vacht. Dan kijkt hij Leona uitdagend aan en begint te spelen. Een statige mars vult de troonzaal. Het dreunt door tot diep in Lucy’s lichaam en vult alles wat soms leeg voelt. Ze wil bewegen, springen, rennen. Het voelt alsof ze ineens drie keer zo groot en sterk wordt. Alsof ze alles kan. 

Als de laatste noot uitsterft, kijkt Leona de wolf met open mond aan. 

Nog vol van de kracht van de muziek stapt Lucy naar voren. Ze denkt aan de woorden van Abraham: ook iemand met een goed hart maakt soms verkeerde keuzes. 'Dus jullie hebben allebei een goed hart. Waarom zeggen jullie dan niet de waarheid? Waar is de prins? En waar is Regen?'


Iedereen schrikt op als de deuren naar de zaal open zwaaien. Paardenhoeven kloppen tegen de marmeren vloer. 

'Regen!' roept Lucy. Nu ze haar lieve vriendin eindelijk weer ziet, komen de tranen. Ze rent naar de merrie toe en vliegt haar huilend om de hals. 

'Lucy, het spijt me zo,' hijgt Regen. 'Maar ik moest achter hem aan gaan.' 

'Achter wie aan?' snikt Lucy, en ze veegt haar wangen droog. 

'Uwe majesteit, mijn excuses,' zegt Regen en ze buigt diep. 'Maar ik heb belangrijk nieuws. Leona en Sirius hebben de prins allebei niet ontvoerd.' 

'Wat?' roepen de wolf en de leeuwin in koor.

'De prins is weggelopen.' Lucy kijkt haar vriendin verbaasd aan. 

'Wat?' roept de koning dan. 'Mijn zoon zou nooit weglopen. Hij moet koning worden. Koningen lopen niet weg!'

'Alleen Lucy kan hem terughalen. Ik ben achter hem aangegaan en probeerde hem te overtuigen. Maar… Hij wilde niet. Hij zei dat hij alleen met Lucy mee wilde gaan.' 

'Huh?' roept Lucy dan. 'Maar hij kent me helemaal niet!'

'Hij kent je wel. Lucy, Laan is de prins.'


Lucy’s mond valt zo ongeveer op haar tenen. ‘Laan? Maar-’ Iedereen blijft doodstil. De koning kijkt nog steeds ongelovig. 

'Er is geen tijd te verliezen,' zegt Regen. 'De prins wil het eiland verlaten.' 

'Wacht, wacht… Waarom is mijn zoon weggelopen?' vraagt de koning.

'Volgens mij weten die twee daar meer van,' zegt Regen beschuldigend en ze knikt naar Leona en Sirius. Die kijken snel naar de grond.

'Wat hebben jullie voor me achtergehouden?' buldert de koning.

'Er is geen tijd!' roept Regen. Ze laat zich naast Lucy zakken, zodat zij op haar rug kan klimmen. 

'Wij gaan hem halen, nu!' zegt Lucy en ze pakt de Trompet van Harmonie aan van Sirius. 

'Kom snel terug. Breng mijn zoon thuis,' zegt de koning verdrietig.

Dan vliegen Regen en Lucy ervandoor. 


Ze galopperen de berg af. Ze volgen de sporen van de prins door het bos en langs de weilanden. Dan veranderen de weilanden langzaam in duinen.

Op het strand beginnen Lucy en Regen te roepen. 'Laan! Laan, waar ben je?' 

Dan ziet Lucy tussen het duingras iets wat niet op duingras lijkt. Het is zwart en krullerig. Onder de krullen ziet Lucy twee donkere, bange ogen.

'Laan, ik ben het, Lucy!' 

Ze hoort een gilletje. De krullen verdwijnen in het duingras. Lucy springt van Regens rug af. 'Wacht hier,' zegt ze en ze loopt naar Laan toe. 

Daar ligt de jonge prins, verstopt in het gras. 'Laan- ik bedoel, Max,' zegt Lucy opgelucht. 'Rustig maar, je hoeft niet bang te zijn.'

'Dat is makkelijk praten. Jij hoeft niet koning te worden van een heel eiland,' moppert prins Max. 

'Nee dat is waar. Ik hoefde alleen maar naar een vreemd eiland te gaan, met pratende dieren. En daar hoefde ik alleen maar een prins te zoeken die ik niet kende, en zorgen dat wolven en leeuwen niet met elkaar gingen vechten,' zegt Lucy. 

Prins Max kijkt haar met betraande ogen aan. 'Maar jij bent heel dapper! Ik niet. Ik kan toch geen koning worden? Daarom zei ik tegen Sirius en Leona dat één van hen het moest doen. Maar toen kregen ze ruzie over wie van hen.' Zijn stem breekt en hij begint te huilen. 'Mijn vader zorgt al jaren voor vrede tussen de leeuwen en wolven. Ik ben nog niet eens koning en ik heb het al verpest.'

'Rustig maar,' zegt Lucy sussend. Ze slaat haar armen om hem heen en laat hem even uithuilen. 'Het is oké om bang te zijn. Iedereen is wel eens bang. Jouw vader ook. Sterker nog, hij is nu bang, omdat hij jou kwijt is.' 

'Echt?' vraagt prins Max. 'Maar… Jij bent toch niet bang?'

Lucy knikt. 'Jawel. Iedereen. Wil je weten of je het kan? Koning worden?' Ze geeft hem de Trompet van Harmonie en staat op. 'Dit is een magische trompet. Speel er maar op. Maar je moet me beloven: als je erop kan spelen, ga je terug naar huis.'

Met haar armen over elkaar wacht ze. Prins Max sluit zijn ogen en haalt diep adem. 'Kom jij wel met me mee?' vraagt hij. 

'Ja. Maar daarna ga ik weer naar huis, en dan kan jij het zelf,' zegt ze streng. 

Prins Max slikt. Dan zet hij de trompet aan zijn lippen en gaat rechtop zitten. Terwijl de tranen nog over zijn wangen stromen, speelt hij een lange, trillende noot. De noot verandert in een langzame, verdrietige melodie. In de muziek ziet Lucy haar huis, haar moeder, haar gekke tante Sjaan. Ze krijgt een brok in haar keel. De melodie neemt het beeld van haar thuis mee de lucht in en blaast het weg. Ver weg.


'Doei, allemaal!' Lucy zit op Regens rug en zwaait naar Abraham, de koning, prins Max, Leona, Sirius en alle paarden, wolven en leeuwinnen op het strand. Prins Max zwaait terug en veegt met een zakdoekje zijn ogen droog. 

'Je mag altijd terugkomen, Lucy!' roept hij nog een keer. 

'Dankjewel, Lucy!' roepen de koning, Leona, Sirius en Abraham. 

Ze staan op het strand. Regen gaat Lucy weer terugbrengen naar huis. Ze was nog een paar dagen in het kasteel gebleven. De koning had besloten nog eventjes zijn pensioen uit te stellen. Zo krijgt Max wat meer tijd om te leren hoe je koning moet zijn. Lucy was alvast uitgenodigd voor de kroning, wanneer die ook zal plaatsvinden. Gisteravond hadden ze een groot afscheidsfeest gegeven voor Lucy. 

'Klaar voor?' vraagt Regen. 

'Ja,' zegt Lucy overtuigd. Ze kijkt nog een keer om naar al haar nieuwe vrienden en zwaait voor een laatste keer. 

Dan vliegen de hoeven van Regen weer over de golven, totdat het eiland uit het zicht verdwijnt. 


Na uren rijden komen ze aan bij Lucy’s huis. Regen laat zich zakken, zodat Lucy af kan stappen. Ze omhelst haar vriendin. 

'Moet je echt weg?' vraagt ze. 

Regen hinnikt zacht. Lucy knuffelt Regen nog eens extra hard. Dan laat ze haar los en stapt naar achteren. De merrie staat op, schudt haar manen los en hinnikt luid. Ze knipoogt naar Lucy. Dan keert ze om en galoppeert ervandoor. 

Vlak voordat Regen uit het zicht verdwijnt, kijkt ze om naar Lucy. Ze zwaait nog eens. Regen gooit haar hoofd in haar nek en hinnikt. 

Lucy zwaait nog een laatste keer en zucht diep. Dan gaat ze naar binnen.

'Mama! Hier ben ik! Sorry dat ik zo lang weg was, ik was-'

'Ah lieverd, ben je nu alweer terug van de markt?' zegt haar moeder. 'Had je tante Sjaan nog bezocht?'


Comments


bottom of page